Ze duwt de buggy met één hand de tram op. Met haar andere hand houdt ze haar telefoon tegen haar oor. Ze parkeert de buggy en neemt plaats op de stoel ernaast. Ze rondt haar telefoongesprek af maar blijft in de ban van haar toestel. Ze tikt en klikt. De peuter in de buggy kijkt met grote ogen rond.
Spreek, denk ik. Zeg dan toch iets...
Mijn moederhart wordt opstandig. Ik zoek oogcontact met de peuter. Glimlach als ik zijn blik te pakken heb. De peuter kijkt me onderzoekend aan. Ik knik, glimlach nog steeds. Zijn moeder is nog altijd in de ban van haar toestel. De peuter brabbelt wat, kijkt rond, zoekt contact met zijn moeder. Die kijkt even op. Schudt wat met de buggy en kijkt al snel weer op haar scherm.
Spreek! Zeg dan toch iets!
Kinderen leren taal door de taal die ze horen. De taalinput van ouders blijkt daar het grootste aandeel in te hebben. En al zeker als ze gaan voorlezen. Hoe kan die taalontwikkeling tot stand komen, gevoed worden, als die ouders niks zeggen? Ze zou toch kunnen vertellen aan de peuter dat ze zonet op de tram zijn gestapt, dat de tram rijdt, waar ze naar toe gaan, wat er te zien is onderweg, ... Ze zwijgt. Kijkt naar buiten nu. De peuter brabbelt niet meer. Kijkt verveeld rond. Teleurgesteld. Of is dat mijn projectie?